Als ik denk aan eeuwig leven
gaat dat boven mijn verstand.
Waar geen tijd meer voort zal hollen
in het hemels vaderland.
Rust en vrede zal er heersen
altijd licht en zonneschijn.
Want de nacht zal zijn verdwenen
evenals verdriet en pijn.
Niets wat ooit op aard herkenbaar
zal in ’t koninkrijk er zijn.
Dat God als een vorst zal richten
en waar wij gelukkig zijn.
Ik kan van ’t Godsrijk enkel dromen
wetend dat het eenmaal komt.
Op de aarde al het lijden
dan door Zijn hand wordt verstomd.
God wil met ons feest gaan vieren
en ons vrolijk laten zijn.
Eenmaal op de nieuwe aarde
dansend rondom spijs en wijn.
Hoelang eeuwig wel zal duren
wordt dan ook niet meer verlangd.
Want ’t belangrijkst zal dan blijken
wie ’t met mij van God ontvangt.
Eenmaal opgaan in die sferen
eeuwig levend in het licht.
Wij in Gods nabijheid leven
altijd voor Zijn aangezicht.
Nu ik nog denk aan eeuwig leven
gaat dat boven mijn verstand.
Maar als God ’t mij laat ervaren
weet ik van de hoed en rand.