Van binnen schreeuwt het kleine kind
om liefd’ van vader en van moeder.
Het hunkert dat het wordt bemind
zich veilig voelend bij zijn hoeder.
Maar ’t kleine kind voelt zich alleen
verlaten eenzaam onbegrepen.
Dit kleine kind kan nergens heen
wiens bange hart wordt toegeknepen.
De roep van ’t kind wordt niet gehoord
het blijft verwaaien door de winden.
En elke noodkreet is verstoord
zodat men ’t kindje niet kan vinden.
Dit kleine kind lijdt aan de pijn
die door de angst zich blijft versterken.
Het roept tot God waar zult U zijn
laat Uw aanwezigheid toch merken.
God Hij heeft ’t kleine kind verstaan
de roep om hulp kon Hij wel horen.
Wat God toen liefd’vol heeft gedaan
Hij liet voor ’t kind Zijn licht weer gloren.
Hij nam het kind vast bij de hand
en sloot het veilig in Zijn armen.
Hij bood het kleine kind de band
waarin ’t zich veilig mocht verwarmen.
God weet van de onzekerheid
de angst van ’t kind uit het verleden.
Maar Hij is voor dit kind bereid
de weg naar vrijheid te betreden.
Waarop geen angst meer zal bestaan
omdat God die steeds af zal weren.
Om met dit kind verder te gaan
in warme liefdevolle sferen.
God biedt dit kind geborgenheid
de rust waarop het zo bleef hopen.
Want ’t kind heeft gaande door de tijd
veel diepe wonden opgelopen.
Maar God gaat daarmee aan het werk
en zal ze een voor een genezen.
Hij maakt dit kind innerlijk sterk
zodat ’t geen angst meer heeft te vrezen.
Want God wil vader moeder zijn
voor ’t kind dat in elk mens blijft leven.
Al zijn wij groot al zijn wij klein
Hij zal Zijn zorg en liefde geven.
God Hij die onze Vader is
zal blijvend ons Zijn kinderen noemen.
Wiens hand ons redt uit elk gemis
laat steeds weer ’t licht voor ons opdoemen.