Het leven laat geen tijd voor tranen,
steeds meer gaan wij er aan voorbij.
Waar mensen zich verdrietig wanen,
in ’t zwart gekleed een lange rij.
Of zomaar door hun leed en zorgen,
die hen geen toekomst uitzicht biedt.
Maar steeds de grauwe dag van morgen,
verborgen tranen in ’t verschiet.
Er wordt steeds minder troost geboden,
steeds minder aandacht voor ’t verdriet.
Voor tranen van de grootste noden,
die men rondom bij mensen ziet.
Men moet verdriet, tranen wegslikken,
verwerken moet men ’t vaak alleen.
Omdat wij mensen laten stikken,
en hun verdriet niet snel verdween.
Wij gaan steeds meer voorbij aan tranen,
en hebben slechts voor vreugde tijd.
Voor pure lol, goedkoop in banen,
door de commercie voortgeleid.
Hier is geen goede God te vinden,
in deze wereld woont Hij niet.
’t Blijkt ’s werelds plaats van welbevinden,
waar men haar uitverkorenen ziet.
Maar zij die op een troostwoord wachten,
daar wordt door ons niet aan gedacht.
Hen die na slapeloze nachten,
een zware nieuwe dag weer wacht.
God vraagt van ons dat wij gaan handelen,
wanneer een medemens zwaar lijdt.
Door hem volwaardig te behandelen,
hem troost biedt, van ’t verdriet bevrijdt.