Je hebt als mens niet alle tijd
omdat die razendsnel verglijdt,
hij glipt tussen je vingers door
blijkt ongrijpbaar en gaat teloor.
Tijd jaagt met hoge snelheid voort
zo snel dat men hem enkel hoort,
wanneer de torenklok weerklinkt
‘t bewijs dat voor ons oor opklinkt.
Eens maakt God einde aan de tijd
en zet die om in eeuwigheid,
waar Hij ons mensen na de dood
met liefd’ ontvangt en binnen noodt.
Het wonder van de eeuwigheid
waar God Zijn vrede ons bereidt,
heerst zaligheid ligt de tijd stil
dat bleek van d’aanvang steeds Zijn wil.
Melodie Lvdk 122/206/237/383
Nlb 360