De stilt' doet oorverdovend pijn,
die het gemis zo zwaar laat voelen.
De leegte die er nu doet zijn,
het hart dat vraagt naar Gods bedoelen.
De stem, vertrouwd, doet voorgoed zwijgen,
je zo bekend en zo geliefd.
En het gezicht dat zich deed neigen,
de hand, het hart die vroeg je liefd'.
Een lege plaats doet er nu zijn,
tastbaar van buiten, voelbaar van binnen.
In 't hart dat schreiend van de pijn,
een diep verdriet moet overwinnen.
Nu is het donker in je leven,
en zie je tijdelijk nergens licht.
Dat er toch is, je doet omgeven,
't is Jezus met Zijn helder licht.
Door 't donker gaat Hij met je mee,
en helpt de zware last te dragen.
Je overspoelend als de zee,
Hij weet hoe diep je bent verslagen.
Maar weet Hij zal je niet verlaten,
al ga je ook door 't diepste dal.
Zijn liefde zal je steunen, baten,
Zijn trouw die Hij bewijzen zal.
Op s' Heren wegen gaand getroost,
Gods hand omvat, die blijft omringen.
Breng dank en eer de Allerhoogst,
Hij zal je hart weer laten zingen.
Want na 't verdriet wordt vreugd bewezen,
aan je opnieuw geluk bereid.
Wat heb je aan Zijn hand te vrezen,
wanneer Zijn Zoon je verder leidt?
Want gaande met de Zoon, de Vader,
ter linker en ter rechterzij.
Kom je het Godsrijk zeker nader,
gaand aan 't verdriet, de dood voorbij.
Wat ook de toekomst, brenge moge,
en welke weg je ook zult gaan.
De Heer Hij zal je tranen drogen,
die nu nog in je ogen staan.
Justus. A van Tricht
18 april 2006